
Jurisprudentie
BB8204
Datum uitspraak2007-11-08
Datum gepubliceerd2007-11-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers160418
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2007-11-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers160418
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Bevoegdheidskwestie.
Niet aannemelijk is geworden dat de vorderingen waarvan PPG in dit kort geding voldoening eist, vorderingen zijn die aan haar zijn gecedeerd. Reeds hierom wordt de stelling van PPG verworpen dat zij door cessie een beroep kan doen op het competentiebeding in de distributieovereenkomst.
Voorzieningenrechter niet bevoegd op grond van artikel 2 EEX-Vo.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 160418 / KG ZA 07-577
Vonnis in kort geding van 8 november 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PPG INDUSTRIES NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Westerbroek,
eiseres,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. M.B. Bruinsma te Soest,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
EUROPEAN PAINT IMPORTERS LTD.,
gevestigd te Cork (Ierland),
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. P.C. Veerman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna PPG en EPI genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van PPG
- de pleitnota van EPI.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. EPI is importeur van verf. Zij heeft per 1 april 2005 met verfleverancier Ameron B.V. te Geldermalsen (hierna: Ameron) een distributieovereenkomst gesloten (hierna: de distributieovereenkomst), die ondertekend is op 9 mei 2005. In de distributieovereenkomst staat onder meer:
20. ARBITRATION
Any controversy or claim arising from this Agreement and its
amendments shall be exclusively subject to the jurisdiction of the District
Court at Arnhem. The Netherlands. However, its is at the discretion of
Ameron to persue a claim before an otherwise competent court.
(…)
22. APPLICABELE LAW
This Agreement and its application shall be governed by the laws of The
Netherlands.
2.2. In 2005/2006 hebben verscheidene verfleveranties plaatsgehad van Ameron aan EPI.
3. Het geschil
3.1. PPG vordert samengevat - veroordeling van EPI tot betaling van € 373.983,26 vermeerderd met rente en kosten, alsmede waarmerking van dit vonnis als een Europese executoriale titel in de zin van EG-Verordening nr. 805/2004. PPG legt aan haar vorderingen ten grondslag dat EPI voor het genoemde bedrag facturen voor verfleveranties van Ameron aan EPI onbetaald heeft gelaten. Volgens PPG dient EPI die facturen thans aan PPG te voldoen omdat Ameron haar vorderingen op EPI heeft gecedeerd aan PPG.
Daarbij neemt PPG het standpunt in dat zij ter inning van de openstaande facturen EPI op grond van artikel 20 distributieovereenkomst (hierna: het competentiebeding) mag dagvaarden voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem omdat de vorderingen hun oorsprong hebben in de distributieovereenkomst. Voor de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om kennis te nemen van de vorderingen stelt PPG voorts dat EPI ten kantore van haar advocaat (mr. Veerman) woonplaats heeft gekozen omdat daar de dagvaarding met goedkeuring van EPI is uitgebracht.
3.2. Als (preliminair) verweer voert EPI aan dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van PPG. Zij stelt daartoe dat PPG geen beroep kan doen op het competentiebeding omdat PPG geen partij is bij de distributie-overeenkomst. Voorts stelt zij daartoe dat niet door cessie ook de nieuwe schuldeiser (de cessionaris) een beroep kan doen op een door de oude schuldeiser (de cedent) en de schuldenaar met betrekking tot de vorderingen overeengekomen competentiebeding. Daarbij betwist EPI dat de cessie waar PPG zich op beroept, heeft plaatsgevonden. EPI betwist niet dat de dagvaarding in dit kort geding mocht worden uitgebracht ten kantore van haar advocaat, maar zij betwist dat daardoor sprake is van een woonplaatskeuze.
3.3. Voor zover van belang zal hierna worden ingegaan op de stellingen van partijen.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 1 EEX-Vo (Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad
van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) is de EEX-Vo van toepassing op de onderhavige handelszaak, nu EPI in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap is gevestigd dan PPG. Artikel 2 EEX-Vo bevat de algemene bevoegdheidsregel en kent bevoegdheid toe aan de gerechten van de lidstaat waar de verweerder zijn woonplaats heeft. Evenwel biedt artikel 23 EEX-Vo met betrekking tot een zaak als de onderhavige de mogelijkheid om een gerecht of de gerechten van een lidstaat aan te wijzen aan wie exclusief de bevoegdheid toekomt kennis te nemen van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan, of zullen ontstaan.
Dit betekent dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een gerecht in Ierland bevoegd is om kennis te nemen van het onderhavige geschil nu EPI in Ierland is gevestigd en dat dit slechts anders is als EPI woonplaats heeft gekozen ten kantore van haar advocaat, of als het competentiebeding ook geldt tussen PPG en EPI.
Woonplaats
4.2. De vraag of EPI woonplaats heeft in Nederland, ten kantore van haar advocaat, moet op grond van artikel 59 lid 1 EEX-Vo, waarin staat dat om vast te stellen of een partij woonplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat bij een van welks gerechten een zaak aanhangig is, het gerecht zijn intern recht toepast, naar Nederlands recht worden beantwoord.
4.3. Krachtens artikel 1:15 BW kan een (rechts)persoon een andere woonplaats dan zijn werkelijke slechts kan kiezen bij schriftelijk aangegane overeenkomst. Nu PPG tegenover de betwisting van EPI dat zij woonplaats heeft gekozen ten kantore van haar advocaat geen schriftelijke overeenkomst daarover heeft overgelegd, kan in dit kort geding niet worden aangenomen dat EPI ten kantore van haar advocaat woonplaats heeft gekozen. Overigens zou de voorzieningenrechter geen bevoegdheid toekomen als wel aannemelijk is dat EPI woonplaats heeft gekozen bij haar advocaat, nu mr. Veerman kantoor houdt in Amsterdam en alsdan de gekozen woonplaats buiten het arrondissement van de rechtbank Arnhem zou zijn gelegen.
Forumkeuze
4.4. Nu PPG stelt dat de voorzieningenrechter als gevolg van cessie bevoegdheid toekomt op basis van het competentiebeding in de distributieovereenkomst ligt de vraag voor of een cessionaris in beginsel ook de rechten uit een forumkeuze beding als nevenrechten kan verkrijgen bij de overdracht van een vordering aan hem.
4.5. Op grond van artikel 12 lid 2 EVO (Europees Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst), waarin staat dat het recht dat de gecedeerde vordering beheerst ook de betrekking bepaalt tussen cessionaris en schuldenaar, dient de hiervoor opgeworpen vraag naar Nederlands recht te worden beantwoord nu PPG stelt dat aan haar vorderingen zijn gecedeerd die hun oorsprong hebben in de distributie-overeenkomst, en op de distributieovereenkomst Nederlands recht van toepassing is krachtens artikel 22 distributieovereenkomst.
4.6. Naar Nederlands recht is cessie de overdracht van een vordering op naam
(artikel 3:94 BW). In artikel 6:142 lid 1 BW is bepaald dat bij overgang van een dergelijke vordering de nieuwe schuldeiser de daarbij behorende nevenrechten verkrijgt. Weliswaar worden in artikel 6:142 lid 1 en 2 BW nevenrechten benoemd en staat een competentiebeding daar niet bij, maar de opsomming in artikel 6:142 BW is enuntiatief en ook een competentiebeding geldt ten behoeve van de nieuwe schuldeiser (vgl. Verbintenissenrecht, losbladig, Van Mierlo, artikel 142, aantekening 16.4). Dit betekent dat als het aannemelijk wordt dat de vorderingen waarvan PPG thans voldoening vordert door Ameron aan PPG zijn gecedeerd en die vorderingen voortvloeien uit de distributie-overeenkomst, de voorzieningenrechter dan bevoegd is om kennis te nemen van de door PPG ingestelde vorderingen.
4.7. Ook de vraag of de litigieuze vorderingen door Ameron (de cedent) zijn gecedeerd aan PPG moet naar Nederlands recht worden beantwoord, nu in artikel 8 lid 1 EVO is bepaald dat het bestaan en de geldigheid van een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat ingevolge EVO toepasselijk zou zijn indien de overeenkomst geldig zou zijn.
Er aldus van uitgaande dat er sprake is van cessie van vorderingen die voorvloeien uit de distributieovereenkomst, worden op grond van artikel 12 lid 1 EVO de verbintenissen tussen de cedent en de cessionaris beheerst door het recht dat ingevolge EVO op de tussen de cedent en de cessionaris bestaande overeenkomst van toepassing is. In de door PPG overgelegde Engelse vertaling van een overeenkomst van cessie met daarin Ameron en PPG als partijen (hierna: de Engelse vertaling), is geen rechtskeuze opgenomen. Op grond van artikel 4 lid 1 EVO is dan het recht van toepassing waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden. Krachtens artikel 4 lid 2 EVO is dat Nederland, reeds omdat zowel Ameron als PPG daar gevestigd zijn. Daarom zal hierna naar Nederlands recht beoordeeld worden of het aannemelijk is dat Ameron vorderingen op EPI heeft gecedeerd aan PPG.
4.8. Krachtens artikel 3:94 BW kunnen tegenover een of meer bepaalde personen uit te oefenen rechten slechts worden geleverd door een daartoe bestemde akte. Op grond van artikel 156 Rv is dat een ondertekend geschrift. Een dergelijk, door Ameron en PPG ondertekend, geschrift heeft PPG niet overgelegd. Zij doet een beroep op de Engelse vertaling. Die is weliswaar door de vertaler ondertekend, maar uit de Engelse vertaling blijkt niet of en zo ja wanneer Ameron en PPG het vertaalde document hebben ondertekend. Tegenover EPI’s betwisting van de cessie is de Engelse vertaling dan ook onvoldoende om aan te nemen dat Ameron vorderingen op EPI heeft gecedeerd aan PPG nu ook de overgelegde facturen geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten zijn voor een cessie, omdat die facturen aan EPI op naam staan van PPG en niet op naam van Ameron.
4.9. Omdat op grond van het vorenstaande niet aannemelijk is geworden dat de vorderingen waarvan PPG in dit kort geding voldoening eist, vorderingen zijn die Ameron aan haar heeft gecedeerd, wordt reeds hierom de stelling van PPG verworpen dat zij door cessie een beroep kan doen op het competentiebeding in de distributieovereenkomst en kan in het midden blijven of de litigieuze vorderingen uit de distributieovereenkomst voortvloeien.
Conclusie
4.10. De slotsom is dat nu een beroep op het competentiebeding faalt, de voorzieningenrechter niet op grond van artikel 23 EEX-Vo bevoegdheid toekomt om kennis te nemen van de vorderingen van PPG. Daardoor moet worden teruggevallen op de algemene bevoegdheidsregel van artikel 2 EEX-Vo, op basis waarvan, zoals reeds is overwogen, in dit geval geen rechtsmacht toekomt aan een Nederlandse rechter nu niet aannemelijk is dat EPI in Nederland woonplaats heeft. De voorzieningenrechter zal zich dan ook onbevoegd verklaren.
Proceskosten
4.11. PPG zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van EPI worden begroot op:
- vast recht € 251,00
- salaris procureur 816,00
Totaal € 1.067,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen van PPG,
5.2. veroordeelt PPG in de proceskosten, aan de zijde van EPI tot op heden begroot
op € 1.067,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde op 8 november 2007.